Toen mijn man stierf, omdat hij zo beroemd was en bekend stond om zijn ongeloof, kwamen veel mensen naar me toe - dat gebeurt nog steeds soms - en vroegen me of Carl aan het einde veranderd was en geloof had in een leven na de dood. Ze vragen me ook vaak of ik denk dat ik hem weer zal zien. Carl ging met onvermoeibare moed de dood tegemoet en zocht nooit toevlucht in illusies. De tragedie was dat we wisten dat we elkaar nooit meer zouden zien. Ik verwacht nooit weer herenigd te worden met Carl. Maar het mooie is dat toen we samen waren, bijna twintig jaar lang, we leefden met een levendige waardering voor hoe kort en kostbaar het leven is. We hebben de betekenis van de dood nooit triviaal gemaakt door te doen alsof het iets anders was dan een definitieve afscheiding. Elk enkel moment dat we leefden en samen waren was miraculeus - niet miraculeus in de zin van onverklaarbaar of bovennatuurlijk. We wisten dat we begunstigden waren van toeval. . . . Dat puur toeval zo genereus en zo vriendelijk kon zijn. . . . Dat we elkaar konden vinden, zoals Carl zo mooi schreef in Cosmos, weet je, in de uitgestrektheid van de ruimte en de immensiteit van de tijd. . . . Dat we twintig jaar samen konden zijn. Dat is iets wat me ondersteunt en het is veel betekenisvoller. . . . De manier waarop hij me behandelde en de manier waarop ik hem behandelde, de manier waarop we voor elkaar en onze familie zorgden, terwijl hij leefde. Dat is zoveel belangrijker dan het idee dat ik hem ooit weer zal zien. Ik denk niet dat ik Carl ooit weer zal zien. Maar ik heb hem gezien. We hebben elkaar gezien. We hebben elkaar gevonden in de kosmos, en dat was geweldig. - Ann Druyan